» VERHALEN 
Genealogie van de familie Brinkman(n)
GERD KNAPP/ KRÜSHEGGE

 




Over de moord van Gerardus Krüshegge (ook wel bekend als Gert Kruis of Gert Knapp)  op Jan Langenborg is veel te vertellen. 
Ze  waren zogenaamde  "Hollandgänger".
Gerardus Krüshegge is een aangetrouwd familielid.
Over de preciese omstandigheden en de toedracht van de moord, evenals over de sociale en de familieverhoudingen geven de procesakten in het staatsarchief van Hannover nadere informatie.

Gert Kruis en Jan Langenborg hadden in het kerspel Schipluiden als gras- en korenmaaiers gewerkt. Samen met verschillende landslieden reisden ze begin 1824 naar hun geboortestreek terug. Gert begaf zich op 9 september 1924 opweg. In de stad Delft sloot hij zich aan bij een groep van vijf trekarbeiders uit het Lingerer land en reisde met hen naar Amsterdam. Op het veerschip, waarmee ze vandaar naar Hasselt bij Zwolle voeren, kwam Langenborg erbij. Samen trok men deels te voet, deels per wagen via Hardenberg, Vennebrugge, Wietmarschen em Lohne in de richting van Lingen. In het Lohner Sand bleef Gert samen met Jan Langenborg achter ten opzichte van de anderen en scheidden zich af van de groep. Zonder zich langer op te houden kwamen beiden op 12 september door Lingen en Laxten. In Baccum gingen ze naar de herberg Fuest of Overhoff en dronken daar een biertje. Vandaar trokken ze via de Landweg naar Thuine. Ondanks de gemeenschappelijke terugreis was de verhouding tussen de beide trekarbeiders niet goed. In Schipluiden hadden ze een tijdlang ruzie met elkaar gehad omdat Gert zich door Jan Langenborg van zijn arbeidsplaats beroofd voelde. Hij had met boer Teun van den Bosch in de gemeente de Lier afgesproken dat hij bij hem, net als in de jaren daarvoor, het koren zou maaien. Toen hij voor de afgesproken termijn verscheen, had de boer echter dit werk aan de al voor hem werkzame Langenborg opgedragen. Gert Kruis was daardoor twee weken zonder werk en moest van zijn spaargeld leven. Toen de beide reisgenoten kort voor Thuine een pauze hielden en gingen zitten om een pijp te roken, herinnerde Gert zich - volgens een latere verklaring - de ruzie over het korenmaaien in Schipluiden weer. Zonder een woord te zeggen sloeg hij plotseling op de aan de straatrand zittende Langenborg in, eerst met een grenenhouten knuppel en toen die brak met een keisteen. Vervolgens sleepte hij zijn levenloze kameraad van de straatweg op een aangrenzend stuk land en verborg hem in een sloot. Om zich nog extra in te dekken legde hij zijn slachtoffer een strik om de hals en bond die aan een dichtbijzijnde boom vast. De dood was echter veroorzaakt door de zware verwondingen aan het hoofd en het daardoor ontstane bloedverlies. Voordat Gert Kruis zich verwijderde nam hij de op de grond liggende geld gordel van zijn slachtoffer mee. Hij ging bij Muller in Thuine nog even naar binnen, waar hij een glas jenever en water dronk en kwam 's avonds tussen 7 en 8 in Suttrup bij zijn familie aan.
De plaats van het misdrijf lag bij het akkerland van boer en herbergier Albert Bruns aan de Lingener straatweg, ongeveer 400 schreden van het eerste huis van het dorp Thuine verwijderd. Rond de middagtijd van de volgende dag vonden herders en boerenjongens uit Thuine het niet ver van de straat verstopte lijk en informeerden het wettige gezag. De later langs de plek des onheils komende herbergier Overhoff uit Baccum, die de beide trekarbeiders 's morgens tussen Ramsel en Baccum ontmoet had, identiticeerde de dode en deelde de onderzoekscommissie de naam van de reisgenoot mee. Nog 's nachts werd Gert Kruis op zijn daglonershoeve ingerekend. Bij het verhoor de volgende morgen, legde hij meteen een bekentenis af en beschreef uitvoerig de toedracht van de daad. Hij beklemtoonde dat hij niet van plan was geweest Langeborg te vermoorden. Hij had hem met een knuppel alleen maar een slag willen geven, omdat deze hem uit de dienst bij de boer in Delftland verdrongen had. Toen Langenborg bij de eerste slag al opzij gevallen was, had hij geloofd dat hij te hard geslagen had  "wui es sey gewesen als ob ihn dieTeufel nun getrieben habe, den Langenborg tot zuschlagen, denn er habe bei dem Schlagen mit dem Steine gar kein Gefuhl mehr gehabt, obgleich er sonst so weichherzig sey".
Het gerecht volgde de verklaring van de schuldbekennende dader niet op alle punten. Vooral geloofde zij niet het verhaal van "het lesje geven", temeer omdat de andere reisgenoten onderweg geen teken van misnoegen tussen de twee opgemerkt hadden. Men ging er veeleer vanuit dat Gert Kruis het op het geld van Langeborg gemunt had en veroordeelde hem wegens roofmoord ter dood.
Hoewel hij zich in de gevangenis berouwvol toonde werd zijn gratieverzoek door de koning geweigerd en de terechtstelling werd tenslotte bijna een jaar na de daad voltrokken. De executie vond op 19 juli 1825 op het Laxterveld in de omgeving van de Gierenberg plaats. De Lingense aartspriester pastoor Homa begeleide de veroordeelde, die oprecht berouw toonde over zijn daad, naar de plaats waar het vonnis voltrokken zou worden. Het lijk werd naast de gerechtsplaats in een houten kist begraven.
Of Gert Kruis nu een gemene moordenaar was of dat hij in een opwelling handelde en daarom de gratie verdiend zou hebben, kan niet meer worden vastgesteld. De Lingense beambten gaven hem in ieder geval voor zijn tijd van opsluiting in de gevangenis een goed getuigschrift. Ze prezen zijn rustige gedrag, zijn openhartige schuldbekentenis en zijn religieuze houding. Vaak heeft men hem voor zijn strolager knielend, uit een gebedenboek biddend aangetroffen. Ook had hij in zijn leven tot dan toe aan niets schuldig gemaakt, maar zich redelijk moeite gegeven zijn familie als dagloner en trekarbeider te eten te geven.
Uit de procesakten komt hij niet direct naar voren als een misdadiger, men krijgt eerder de onopgesmukte impressie van een daglonersfamilie aan het begin van de negentiende eeuw. Tegelijktijd laten deze akten de nauwe economische en familiaire betrekkingen tussen het Lingener land en Nederland duidelijk uitkomen.
Gert Bemard Kruis was op het moment van de daad ongeveer 48 jaar oud. Zijn ouders, de dagloners Hermannus Kruis(hegge) en Marie Aleid Wessels uit Andervenne, waren al lang geleden gestorven. Zijn drie broers leefden als arbeiders in Friesland, een was daar gehuwd en bezat een stuk veen. Twee zusters van hem waren gehuwd met daghuurders in Andervenne en Messingen, een met een dagloner in Rotterdam. De lagere school had Gert tot zijn zevende levensjaar regelmatig bezocht, in de volgende jaren nog maar af en toe, omdat hij in die tijd bij een boer als koejongen moest werken. Gedrukte teksten kon hij lezen, schrijven had hij niet geleerd en een handwerk evenmin. In zijn jeugd diende Gert eerst verscheidene jaren als "Kleinknecht", daarna in totaal 12 jaar als Grossknecht", tot hij tenslotte als 27-jarige Anna Margaretha Hartig uit Suttrup in het Herspel Thuine huwde. Bij haar had hij vijf kinderen in de leeftijd van 9 tot 19 jaar. Een 17-jarige zoon en een 15-jarige dochter werkten bij boeren, evenals de 19-jarige zoon die de vader in 1824 naar Nederland begeleid had, maar eerder was teruggekeerd. Sinds zijn huwelijk had Gert met zijn gezin als daghuurder in Suttrup gewoond en in deze periode slechts een keer van boer gewisseld. Zijn. werkgevers die hij als knecht of dagloner gediend· had, gaven hem een goed getuigschrift en verklaarden dat hij een vreedzaam karakter bezat. Aan vermogen bezat Kruis niets, behalve de gewone inboedel van een daghuurdersplaatsje. Vanwege de zwakte van zijn vrouw en de opvoeding van de kinderen was hij met de daghuur vele jaren achterop geraakt.
Op de leeftijd van 22 jaar trok Gert, met toestemming van zijn werkgever, enkele maanden per jaar naar Nederland om daar te werken. Na zijn huwelijk trok hij regelmatig van mei tot eind september daarheen en wel eerst van mei tot St. Johannes (24 juni) naar Friesland om turf te steken en dan tot St Michael (8 september) naar Delftland voor het gras- en korenmaaien. Sinds 1810 had hij in Friesland in het veen van zijn daar getrouwde broer Bernd gewerkt. De jaarlijkse seizoenarbeid was een vast gegeven in het leven van de daghuurder Gert Kruis en gaf aan het jaar zijn rythme. Er hadden zich in de loop van de tijd duurzame arbeidsverhoudingen ontwikkeld, niet in de laatste plaats doordat verscheidene van zijn broers en zusters zich in het buurland Nederland gevestigd hadden. De ergenis die Gert inzake zijn landsman Langeborg voelde, toen hij deze op zijn overge-erfde arbeidsplaats aantrof, wordt tegen deze achtergrond begrijpelijk. Bovendien was hij door zijn achterstand in daghuur zeer sterk op zijn verdiensten aangewezen.
Opmerkelijk is ook de doelgerichtheid waarmee hij sinds zijn jeugd de opbouw van een - zij het armoedig - zelfstandig bestaan nastreefde.
De biografische gegevens uit de procesakten over de vermoorde trekarbeider, zijn heel wat beperkter. Gerhard Langeborg  werd in Messingen geboren.  Zijn ouders waren boer Herman Bernard (oorspronkelijk Kotte genaamd) en diens vrouw Anna Elisabeth Borg uit Messingen.
Hij werd hij op 15 september 1824 in Thuine begraven. Evenals Gert Kruis had Langeborg familie in Nederland. Zijn neef met de achternaam Lindemann woonde in Bloemendaal bij Haarlem, waar hij bij een boer als stalknecht werkt. Door de justitiebeambten kon de hoogte van het geldbedrag niet vastgesteld worden dat Langeborg bij zich had. Gert verklaarde dat de geldriem van zijn slachtoffer 31 gulden bevatte. Burgermeester Sleumer van Frere, van wie Langeborg een stuk linnen en een paar laarzen in commissie had ontvangen om ze in Nederland te verkopen, beweerde daarentegen dat de vermoorde 178 gulden bij zich gehad zou moeten hebben.
Gert Kruis bleef bij zijn verklaring slechts 31 gulden bij zich gestoken te hebben. De moord op de trekarbeider Langeborg zal in het Lingener land groot opzien gebaard hebben. Aan het bijwonen van de executie moeten talrijke mensen hebben deelgenomen.
Over de moord en de aansluitende executie zijn meerdere verhalen bekend. Een steen op de Strubbenberg in het Lingerbos herinnert aan de moord. (zie foto) Het daar opgestelde bord vermeldt, dat Knapp Gerd een daghuurder en een trekarbeider uit Andervenne was. Op de plaats waar de steen staat moet hij - zoals de volksmond zegt - begraven zijn.
Een geschiedenis die voor geinteresseerden is na te lezen in "Werken over de Grens", een boek bij de gelijknamige tentoonstelling. Eindredacteur was Peter Schoonewille

==========================================================
Uittreksel door George (Sjors) de Haan, nazaat van de familie Kruis.

DE MOORD OP LANGENBORG
Na afloop van de seizoensarbeid in Nederland slaat in de vroege avond van zondag 13 september 1824 de 47-jarige Hollandgänger Gerhard Bernhard Kruis, zonder vooropgezette bedoeling (maar wèl met tenminste twee motieven!), tijdens een rustpauze op de vier dagen eerder gestarte wandelroute terug van Schipluiden (bij Delft) op slechts vijf kilometer afstand van zijn woonplaats Suttrup zijn 42-jarige reisgenoot en collega-Hollandgänger Gerhard Heinrich Langeborg uit Andervenne met een toevallig in een nabij gelegen greppel gevonden knuppel de schedel in.
Direct na deze daad neemt Kruis (geheel wederrechtelijk) uit de rugzak van Langeborg diens geldtasje (met 31 Hollandse guldens) en ook diens persoonlijk gebedenboek.
Als door de politie de avond daarop beide gestolen voorwerpen bij Kruis thuis in zijn reisbagage worden gevonden, bekend Kruis onmiddellijk de moord op Langeborg.
Daar op 11 maart 1825 roofmoord door de Rechtbank van Osnabrück niet kan worden bewezen en de dader een zelfbeheerst en goedaardig karakter met een voorbeeldige levenswandel (zonder strafblad) had en sinds de moord snel en overtuigend berouwvol met justitie had samengewerkt, wordt Kruis naar vigerend Pruisisch landstrafrecht op 19 juli 1825 op de heide bij Kreisstadt Lingen alleen met het zwaard onthoofd en (op humanitaire gronden) niet extra oneervol wordt terechtgesteld door zijn lichaam ook nog eens publiekelijk te radbraken.
Extra opmerkelijk in deze strafzaak is het historische feit, dat Gerhard Kruis de laatste Duitser is geweest die door het zwaard werd terechtgesteld.

GERHARD KRUIS, ALIAS KNAPP GERD, DE DADER
Gerhard Kruis (als oudste zoon geboren in 1777) stamt uit een arm Heuerlings-gezin, bestaande uit de ouders, vier zonen en twee dochters. Heuerlingen waren een soort lijfeigenen van een gevestigde boer die zorgde voor economische vastigheid en het recht te mogen wonen op een Heuerstelle in een Heuerhaus, meestal gelegen op een lapje grond in de nabijheid van de boerderij. Tot op de dag van vandaag heeft in Emsland de oudste zoon het volste erfrecht op de boerderij. Tot ver in de 20ste eeuw kregen alle andere kinderen na het overlijden van hun vader alleen het recht op een soort lijfeigenschap. Een eeuwenoud systeem waarbij de jongere kinderen in staat werden gesteld vanuit de ouderlijke boerderij te trouwen en in een aparte huisvesting op het erf of in de nabijheid van de boerderij een gezin te stichten en verder te leven in de kommervolle schaduw van de oudste zoon. Een Heuerlingsfamilie had de verplichting om voor de genoten bewoning, het verbouwen van voedsel voor eigen gebruik en het houden van wat kleinvee aan de boer pacht te betalen en daarenboven 12 maanden per jaar gratis arbeid ter beschikking te stellen. Al sinds ongeveer 1650 konden Heuerlingen de pacht alleen betalen door daarvoor in Holland enkele zomermaanden als dagloner te gaan werken.
Voor onterfde boerenzonen betekende hun verblijf in het (in veel opzichten) rijkere en seksueel vrijere Holland een welkome ontsnapping aan hun vernederende en armoedige bestaan als verplichte knecht van hun eigen oudste broer. Let wel: het contrast tussen het primitieve Emsland en het welvarende en in landbouw-industrieel opzicht vooruitstrevender Holland was in de 16de t/m de 20ste eeuw zeer groot.
Menige Hollandgänger had met zijn verblijf in Holland (en in mindere mate in Friesland en Groningen) het gevoel in een fantastische droom te wandelen. Zo at men in Holland kaas op het brood en kreeg men suiker in verschillende spijzen. Alle twee in Emsland totaal onbekend, waar men (uit armoe en ook om hygiënische redenen) hoofdzakelijk zure breigerechten at. Voorts had men in Holland in de eenvoudigste huizen een aparte haard met schoorsteen. In de Heuerhausen in Emsland verschilde de binnensituatie nauwelijks met de primitieve lemen plaggenhutten in Drenthe: ook in Emsland leefden de mensen, tesamen met hun kleinvee in een onverwarmde leefruimte.
Als compensatie voor diens afwezigheid was de Heuermann verplicht zijn vrouw en kinderen 12 maanden per jaar gratis voor zijn boer te laten werken. In dit verband werd Gerhard al vanaf zijn zevende jaar regelmatig van de Nebenschule in Andervenne gehouden om voor boer Haarmann in Andervenne op diens koeien te passen. Dat wil zeggen: te zorgen dat de koeien niet van de arme zand- en heidegronden in aangrenzend sompig moeras terecht kwamen. Vanaf zijn dertiende jaar werd hij boerenknecht met kost en inwoning bij verschillende broodheren.
De grootvader van Gerhard Kruis stamde uit een Heuerlingsfamilie die verwant was met deze boer Haarmann. In 1741 trouwde namelijk de 29-jarige Berend Kruys met de 31- jarige boerendochter Aleid Haarmann. Beiden kwamen toen in een Heuerhaus te wonen, behorende bij de Haarmannhof. Niet ver van deze boerderij woonde het ouderlijke gezin van Gerhard Kruis in een Heuerhaus.
De grootvader Berend Kruys (voorheen Krushegge) werd ook wel Berend Knapp genoemd. Knapp is plat duits voor een verhoging in het landschap. Een Krüshegge was een doorgangspunt van een met een houtwal of heg afgebakend stuk bouwland. Op zo'n doorgangspunt stond dan een draaikruis dat men op grote afstand in het landschap kan herkennen.
Vanaf zijn negende tot aan zijn 27ste levensjaar is Gerhard Kruis fulltime boerenknecht bij verschillende boeren in de omgeving in Andervenne.
Op zijn 19de sterft zijn moeder (1796) en dan wordt hij door zijn vader Hermann Theodor Kruis/ Kruys teruggeroepen om als arbeidskracht de plaats van zijn moeder op de Haarmannhof in te nemen en hem vanaf 1799 als Hollandgänger te vervangen. Dat wil zeggen, dat zijn vader dan te oud is om te gaan en dat Gerhard daarmee de verplichting krijgt om voortaan met zijn verdiensten in Holland de pacht aan boer Haarmann te betalen.
In 1804 trouwt de 27-jarige Gerhard Kruis met de 29-jarige Anna Margaretha Hatting en vestigt zich als Heuermann, verbonden aan boer Gosekamp in Suttrup. Na vijf jaar stapt hij als Heuermann over naar het bedrijf van boer Weggert in Suttrup. Vanaf begin mei tot op z?n laatst 29 september werkt hij als dagloner in Nederland. Eerst (tot 24 juni) als turfsteker in Friesland en daarna als gras- en korenmaaier in Delftland.
De vader van Gerhard sterft in 1814 op 66-jarige leeftijd. Enkele weken daarna sterft ook de 80-jarige oom Josef Haarmann, de vrijgezel gebleven stiefzoon uit het huwelijk van grootvader Berend Kruys met Aleid Haarmann.
Na 73 jaar verdwijnt nu de relatie tussen de Heuerlingsfamilie Kruys en de boerenfamilie Haarmann. De achterblijvende drie broers van Gerhard verhuizen nu naar Friesland en kopen daar met geld uit de erfenis van oom Josef veengronden bij Haskerdijken in Friesland. Hier worden zij veenbaas en verdienen al gauw een fortuin met het inzetten van Hollandgänger uit Emsland. De paradox is nu, dat achteraf gesproken Gerhard Kruis met zijn geldtekort in 1824 simpelweg bij zijn broers had kunnen aankloppen.Deze hadden hem daarbij zeker geholpen.
Josef was overigens een onechtelijk kind van Aleid Haarmans die al tien jaar oud was op het moment dat Aleid trouwde met de Grootvader van Gerhard Kruis. In 1824 had Gerhard Kruis vijf kinderen en een, door aanhoudende ziekte, zwakke vrouw. Als Hollandgänger verdiende hij gemiddeld 1 gulden per dag, inclusief kost en inwoning. Op zondag en met veel regen werd er niet gewerkt en dus ook niets verdiend.
Aan het eind van de Wanderarbeit in Holland hield een Hollandgänger minimaal 40 guldens over. Gerhard Kruis had dit geld hoognodig om zijn gezin te kunnen onderhouden en de pachtgelden te voldoen die hij voor zijn woning en een stukje bouwland aan boer Weggert was verschuldigd.

TWEE MOTIEVEN VOOR DE MOORD
In 1824 had Gerhard Kruis eerst, in gezelschap van zijn 19-jarige zoon Herm, Bernd Kruis in de maanden mei en juni bij Gerhards in Friesland wonende iets jongere broer Bernd turf gestoken. Gelijk daarna was zijn zoon teruggekeerd naar huis in Suttrup en was Gerhard Kruis zelf een paar weken gaan grasmaaien bij boer Van der Knaap in Zouteveen. Daarna was hij doorgewandeld naar Delftland, waar hij bij een hem bekende katholieke boer in Schipluiden vier weken als dagloner op het land werkte.
Eind juli meldt Gerhard Kruis zich bij katholieke boer Tennis van den Bosch in De Lier, voor wie hij vaker als dagloner had gewerkt. Terwijl hij veronderstelde bij Van den Bosch weer als vanouds koren te kunnen maaien werd hij nu geweigerd, omdat zijn plaats al was ingenomen door zijn zes jaar jongere streekgenoot Gerhard Heinrich Langeborg.
Langeborg, evenals Kruis afkomstig uit het katholieke graafschap Emsland (wisselend Pruisisch, Nederlands/Frans, Frans en Duits grondgebied) en al jaren met elkaar vertrouwd als collega-Hollandgänger, had zich door negatieve praatjes te verkopen machtig kunnen maken van diens baantje. Dit had tot gevolg, dat Kruis 14 dagen zonder werk, kost en inwoning kwam te zitten en daardoor snel ging interen op zijn eerdere in Nederland behaalde verdiensten.
Let wel: vele generaties Heuermänner hadden in Nederland van vader op zoon in de loop der jaren vaste werkadressen verkregen. Voor de katholieke arbeidslieden uit Emsland betekende dit per definitie dat zij zich in Nederland alleen welkom wisten bij katholieke boeren.
In eerdere jaren hadden Kruis en Langeborg op de vrije zondag vanuit Schipluiden Delft bezocht. Dit was slechts een uurtje lopen en in Delft kon men dan zich niet alleen vergapen aan de mooie Patriciër huizen, maar ook een bierbrouwerij of een kroeg bezoeken, dan wel voor weinig geld naar de hoeren gaan. In Delft waren veel alleenstaande getrouwde vrouwen en weduwes omdat hun mannen, in dienst van de Verenigde Oost Compagnie op zee zaten, dan wel onderweg aan dodelijke ziekte waren bezweken. Deze,meestal in grote armoede levende vrouwen, legden het op zondag graag aan met goedverdienende dagloners.
Nu Kruis geen werk en dakloos was en zich daarbij door Langeborg van de arbeidsmarkt verdrongen, vernederd en getourmenteerd voelde, zocht de zich besodemieterd geachte Kruis voor kost en inwoning zijn heil bij een prostituee in Delft.
Dit laatste feit gebruikte de katholieke Langeborg niet veel later tegen hem, door de katholieke Kruis, tijdens een confrontatie met hem in het zondagse Delft, voor zijn moreel gedrag de duivel toe te wensen. Zoals later tijdens de verhoren van Gerhard Kruis is gebleken, zijn bovenstaande twee gebeurtenissen Langeborg fataal geworden.

[met dank aan George de Haan, 2009]

.

terug
 
 
 

Inloggen


 

Aanmelden
meer
 
Privacyverklaring
meer
 
Verantwoording
meer
 
Links
meer
 
Adverteren
meer
 
Contact
meer