|
» VERHALEN » Jeugdherinneringen
Genealogie van de familie Brinkman(n)
|
Op de schaats naar Sneek
Een jeugdherinnering uit 1925
Door mevrouw P.R Jorna uit Drachten
Als het ijs op de Singel achter de Prinsentuin in Leeuwarden sterk is, kun je daar fijn schaatsen. Je hebt behoorlijk de ruimte en het is er nog gezellig ook. Mijn broers schaatsten daar ook graag en ik probeerde net zulke grote slagen te maken als zij door telkens achter hen aan te gaan. Kon ik dat niet volhouden dan reed ik achter andere schaatsers aan. Als mijn broers er niet waren, moest ik alleen het ijs op. En dat was lang zo leuk niet. Met mijn jongere zusje kon ik niet spelen of schaatsen. Zij was lang ziek geweest. Het andere zusje was nog te klein.
Die middag maakte de jongens een schaatstocht en ik mocht niet mee. Ze vonden dat tochten rijden niets was voor kleine meisjes. Ik had daar danig de pest over in. Toen ik op de Singel mijn schaatsen onderbond, hoorde ik mensen praten over een tocht naar Sneek. Ik spitste mijn oren. Dat was een goed idee! Fietsend over de weg is Sneek ongeveer 25 km en over het ijs zal het ongeveer hetzelfde zijn. Als ik die mensen zou volgen, kon ik ook een tocht maken. In Sneek ga ik dan even naar mijn oom Frederik en rijd daarna weer terug…… Zo gedacht, zo gedaan. Op naar Sneek!
Ik schaatste achter de paren aan en we waren al gauw buiten de stad en op de Zwette. Druk was het hier niet, maar verspreid reden er toch nogal wat mensen. Het was mooi zonnig weer en er stond weinig wind. Ik voelde me heerlijk vrij, had een doel voor ogen en kon de jongens laten zien dat ook ik wel een tocht kon maken.
Kris, kras, kris, kras, links, rechts, links, rechts en almaar door.
Het gezelschap waar ik aangeplakt was, stopte. Ik reed maar door en schoot lekker op. Omdat ik hier nog nooit geweest was, voelde ik me soms wat onzeker en vraag de goede weg aan een andere schaatser. Veel sneller dan ik eigenlijk verwachtte, bereikte ik Sneek. En echt moe was ik niet maar had wel stijve benen.
Bij de Waterpoort ging ik van het ijs en liep naar mijn oom en tante. Nadat ik had aangebeld, openden mijn oom Frederik de deur en keek een beetje verbaasd omdat ik alleen was en hij geen fiets zag staan.
- Ben je met de bus of trein gekomen?
- Nee, op de schaats
Kwaad valt hij uit:
- Een kind van twaalf en dan alleen zo’n tocht over het ijs?
- Ja
- Belachelijk. Het ijs kan we niet overal vertrouwd zijn
- Er waren een heleboel schaatsers
- Weten je ouders hiervan?
- Nee
- Hoe durf je? En dat kan zomaar bij jullie!?
Verwonderd keek ik hem aan. Ik snapte er niets van en zei:
- De jongens gingen een tocht maken en ik was alleen. Er gingen mensen naar Sneek en ik ben meegereden
- Kende je die mensen?
- Nee. Ik hoorde ze toevallig zeggen dat ze naar Sneek gingen
- En dan ga je zomaar mee!?
- Ik ben achter hen aangereden.
Wat een gezanik. Ik had spijt dat ik hier gekomen was. Was ik maar meteen teruggereden.
Mijn oom mopperde door en ik zei maar niets meer want ik kon bij hem toch geen goed doen. Ook de anderen waren verbaasd maar zwegen. Ik kreeg thee en koek terwijl mijn oom telkens opnieuw begint te foeteren.
- Hoe ga je terug?
- Op de schaatsen natuurlijk
- Geen sprake van. Je gaat met de trein
- Ik heb geen geld
- Ik zal het wel betalen en ik zet je eigenhandig op de trein, zodat ik er zeker van ben dat je inderdaad met de trein meegaat. En ik schrijf een brief aan je ouders zodat je in het vervolg die streken achterwege laat.
Mijn vreugde over die fijne tocht was totaal bedorven.
Een uur later zat ik al in de trein en zag bij het wegrijden het nog steeds nijdige gezicht van mijn oom.
Thuis vertelde ik Moeke wat er was gebeurd en hoe kwaad oom Frederik was. Ze keek me nadenkend aan maar ik zag haar ogen glinsteren. Ik voelde dat ze er eigenlijk een beetje trots op was dat ik dat gepresteerd had. Zelf was ze ook gek op schaatsen maar had er geen tijd meer voor.
“Een tocht alleen maken is niet verstandig” zei ze. “Er kan altijd wel iets gebeuren zoals vallen, een schaats kapot of wat dan ook. En dan is er niemand bij je. Ga in het vervolg niet meer alleen”.
Zie je wel dat ze het niet erg vond! Dat stelde me gerust.
- Was je niet moe?
- Nee, helemaal niet. Ik kon best nog terugschaatsen.
- Het is beter zo, anders had je misschien no een stuk in het donker moeten rijden.
Een paar dagen later kwam de brief van oom Frederik. Ik gluurde voorzichtig naar mijn moeders gezicht, maar ik kon er niets bijzonders aan zien. Toen ze de brief aan mijn vader gaf, zei ze alleen zachtjes: “die ouwe zeur”.
| terug
|
|
|
|
|
|