» VERHALEN » Moord in de familie 
Genealogie van de familie Brinkman(n)
Een moord in de familie

Een moord in de familie….
door Piet Brinkman, 1993


 
Gert Kruis was de oom van Aaltje Berends Kruis, de oermoeder van de Hollandse Brinkmannen van Südmerzen. Oom Gert werkte vanaf 1809 jaarlijks van maart tot september als turfmaker bij de vader van Aaltje. Toen Aaltje negen jaar was in 1824 pleegde haar oom een moord en werd in 1825 met het zwaard geëxecuteerd.

Het archief van Hannover heeft uitvoerige procesakten over deze zaak waaruit de sociale en de familieverhoudingen duidelijk blijkt.
Ook werden deze gebeurtenis uitvoerig verhaald op een tentoonstelling van het Drents Museum te Assen: ‘Werken over de grens’. Eindredacteur Peter Schoonewille heeft bij deze tentoonstelling een boek samengesteld. Met toestemming van de eindredacteur is in dit artikel gebruik gemaakt van het bovengenoemde boek. (ISBN 90 70884 53 4)

 Het verhaal van Oom Gert
Gert Kruis had als gras en korenmaaier gewerkt in de kerspel Schipluiden. Zo ook zijn slachtoffer Jan Langenborg. Op 9 september 1824 ging hij op reis naar zijn geboortestreek. In Delft sloot Gert zich aan bij een groepje van vijf trekarbeiders uit het Lingerland. Samen met deze groep reisde hij naar Amsterdam. Per veerschip ging de reis verder naar Hasselt in de buurt van Zwolle. Jan Langenborg voer ook mee op dit veerschip.
De hele groep trok gezamenlijk deels per voet en deels per wagen verder richting Duitsland. Via Hardenberg, Venebrugge, Wiemarschen am Lohne in de richting van Lingen. In het Lohner Sand bleef Gert samen met Jan Langenborg achter ten opzichte van de groep. Op 12 september kwamen Gert en Jan door Lingen en Laten. In Baccum gingen ze naar de herberg ‘Fuest of Overhoff’ en dronken daar een biertje.  Ze trokken verder via de Landweg richting Thuine.
 
Ondanks de gemeenschappelijke terugreis was de verhouding tussen beide trekarbeiders niet al te best. In Schipluiden hadden ze ruzie met elkaar gehad. Gert voelde zich door Jan van zijn werkplek beroofd. Gert had met boer Teun van den Bosch (gemeente Lier) afgesproken dat Gert bij hem, net als in de voorgaande jaren, het koren zou maaien. Toen Gert op de afgesproken plaats en tijd verscheen, had boer Teun van den Bosch dit werk al aan Jan Langenborg gegeven. Gert Kruis was daardoor twee weken zonder werk en moest van zijn spaargeld leven.
 
Toen de beide reisgenoten vlak voor Thuine een pauze namen en even gingen zitten om een pijp te roken, herinnerde Gert zich, de ruzie om het korenmaaien in Schipluiden weer, volgens eigen verklaring.
Zonder een woord te zeggen sloeg hij plotseling Langenborg, die op de stoeprand zat, met een grenenhouten knuppel. Toen die knuppel brak nam hij een keisteen. Vervolgens sleepte hij zijn levenloze reisgenoot naar een aangrenzend stuk land een verborg het lijk van Langenborg in de sloot.
Om zich in te dekken legde hij zijn slachtoffer een strik om de hals en bond die aan een dichtbij staande boom vast. De doodsoorzaak echter waren echter de zware verwondingen aan het hoofd en het bloedverlies. Voordat Gert Kruis de benen nam, pakte hij de op de grond liggende geldgordel van zijn slachtoffer mee. Daarna ging hij naar Thuin en dronk een glas jenever en een glas water bij Muller. ’s Avonds tussen zeven en acht uur kwam hij bij zijn familie in Suttrup aan.
 
Het gerechtelijk onderzoek
De plaats van het misdrijf lag aan de Lingener straatweg op het akkerland van boer/herbergier Albert Bruns. Dit lag ongeveer 400 ‘schreden’ verwijderd van het eerste huis van het dorp Thuine.
De volgende dag, zo rond het middaguur, vonden herders en boerenjongens ui Thuine het verstopte lijk dat niet ver van straat af lag. Zij brachten het wettig gezag op de hoogte van hun vondst. Ook kwam de herbergier van de ‘Fuest of Overhoff’ uit Baccum langs de plaats van het delict. Hij had beide trekarbeiders ’s morgens ontmoet. Overhoff kon het slachtoffer identificeren en kende de naam van de reisgezel.
Nog diezelfde nacht werd Gert Kruis op zijn daglonershoeve ingerekend. De volgende ochtend legde hij tijdens het verhoor een volledige bekentenis af. Hij beschreef uitvoerig de toedracht van zijn daad. Gert vertelde nadrukkelijk dat het niet zijn plan was geweest om Jan Langenborg te vermoorden. Hij had alleen maar een klap met de knuppel willen geven omdat Jan zijn baantje bij boer Van den Bosch had ingenomen. Toen het slachtoffer bij de eerste slag al opzij was gevallen, had hij geloofd dat hij te hard had geslagen.
und es sey gewesen als ob ihn die Teufel nun getrieben habe, den Langenborg tot zuschlagen, denn er habe bei dem Schlagen mit dem Steine gar kein Gefuhl meht gehabt, obgleich er sonst so weichherzig sey
 
De rechtbank volgde de schuldbekentenis van dader Gert niet op alle punten. De rechtbank geloofde vooral niet de geschiedenis van ‘een lesje leren vanwege het baantje roof’. Temeer omdat de andere reisgenoten onderweg geen tekenen van misnoegen tussen de twee hadden opgemerkt. Men ging er meer vanuit dat Gert Kruis het op het geld van Langenborg gemunt had. Hij werd daarom wegens roofmoord ter dood veroordeeld.
 
Door justitieambtenaren kon de hoogte van het gestolen geld niet worden vastgesteld. Gert verklaarde dat de geldriem van zijn reisgenoot 31 gulden bevatte. Maar dat moet volgens burgemeester Sleumer van Frere veel meer geweest zijn. De burgemeester had een stuk linnen en een paar laarzen aan Langenborg meegegeven om in Nederland te verkopen. Dit moest minsten 61 gulden en twaalf stuivers waard zijn geweest. Daarnaast had hij zijn loon nog bij zich en wel 116 gulden en 13 stuivers. Uit navraag in Nederland bleek echter dat het bedrag voor linnen en laarzen veel te hoog waren geschat. Ook bleek bij nader onderzoek dat het bedrag voor de verkoop van linnen en laarzen later nagezonden zou worden. Dit beweerde althans de stalknecht Lindeman, die Langenborg onderweg bezocht had. Langenborg zou dus minstens 120 gulden bij zich gehad moeten hebben.
Echter, Gert Kruis bleef bij zijn verklaring dat hij slechts 31 gulden gestolen had. Zijn verweer was dat Langenborg hem onderweg verteld had dat ‘…dasz er in Amsterdam in der Kirmes mit doppelten Steinen gespielt  und darbei verloren habe…’.
Ook vertelde Gert kruis over zijn omvangrijke schuldbekentenis in zijn verklaring. Hij gaf te bedenken welk hij zou hebben als hij uitgerekend op dat punt iets geheim zou houden.
In hoeverre de hoogte van het geldbedrag een rol gespeeld heeft bij de bepaling van het vonnis is niet op te maken uit de akten.
Hoewel hij zich in de gevangenis berouwvol toonde, werd zijn gratieverzoek door de koning geweigerd.
 
De moord op de trekarbeider Jan Langenborg zal in het Lingener land groot opzien hebben gebaard. De executie op het Laxterveld zal door een talrijke menigte zijn bijgewoond.

 
 De persoonlijke omstandigheden van Oom Gert Kruis
Of Gert Kruis een gemene roofmoordenaar geweest of dat hij in affect (hevige gemoedstoestand) handelde, is niet te achterhalen. Wel blijkt uit stukken dat hij zich in de gevangenis berouwvol toonde. De Lingense gevangenisbewakers gaven hem in ieder geval een goed getuigschrift. Zij prezen zijn rustige gedrag, zijn openhartige schuldbekentenis en zijn religieuze houding. Vaak heeft men hem aangetroffen terwijl hij knielend voor zijn strolager uit zijn gebedenboek las. Uit de procesakten komt hij niet naar voren als een misdadiger. Men krijgt eerder de onopgesmukte indruk van een daglonersfamilie aan het begin van de negentiende eeuw.
Gert Bernard Kruis was ongeveer 48 jaar om het moment van de misdaad. Zijn ouders, de dagloners Herman Dietrich Kruis en Marie Aleida Wessels uit Andervenne waren al lang daarvoor gestorven. Zijn drie broers leefden als arbeiders in Friesland. Een van de broers in Friesland was getrouwd en bezat een stuk veen. Twee zussen waren gehuwd met dagloners in Andervenne en Messingen. Zijn derde zus was getrouwd met een dagloner uit Rotterdam.
Tot zijn zevende jaar had Gert de lagere school regelmatig bezocht. De jaren daarna kwam hij onregelmatig op school omdat hij bij een boer als ‘koe-jongen’ moest werken. Gedrukte teksten kon hij lezen, schrijven had hij niet geleerd. Evenmin had hij een vak geleerd. In zijn jeugd was hij zogenaamd een ‘Kleinknecht’, daarna was hij gedurende twaalf jaar tot aan zijn huwelijk ‘Grossknecht’. 
Gert heeft in al de jaren bij slechts twee boeren gewerkt als dagloner. Zijn werkgevers waren zeer tevreden over hem en gaven hem een goed getuigschrift. Zij verklaarden dat een vreedzaam karakter had. Vanaf zijn 22ste trok Gert met toestemming van zijn werkgever enkele maanden per jaar naar Nederland om daar te werken. Van mei tot eind juni (st. Johannes-dag) ging hij naar Friesland om turf te steken. Daarna ging hij naar Delftland voor het gras en korenmaaien. Na 8 september (st. Michael-dag) trok hij weer naar huis. Sinds 1810 had hij in Friesland bij zijn getrouwde broer Bernd gewerkt in het veen. De jaarlijkse seizoenarbeid was een vast gegeven in het leven van een dag-huurder en gaf aan het jaar zijn ritme. In de loop der tijd had Gert duurzame arbeidsrelaties opgebouwd. Dit kwam ook doordat enkele van zijn broers en zussen zich in Nederland gevestigd hadden. De ergernis die Gert had ten aanzien van Langenborg wordt begrijpelijk vanuit dit gegeven. Gert had een langdurige arbeidsrelatie met boer Teun van der Bosch totdat Jan Langenborg zijn baan afpakte. Gert had het geld van deze baan hard nodig, omdat hij thuis een huurachterstand had.
 
Op zijn 27ste trouwde hij met Anna Margaretha Hartig uit Suttrup. Zij kregen samen vijf kinderen. Op het moment van het misdrijf waren zijn kinderen tussen de 9 en 19 jaar oud.
Zijn 19- en 17-jarige zonen en zijn 15-jarige dochter werkten bij boeren. Zijn 19-jarige zoon was in het jaar van het misdrijf (1824) meegegaan naar Nederland. Zijn zoon was eerder naar huis teruggereisd.
Sinds zijn huwelijk had Gert in Suttrup gewoond. Aan vermogen bezat hij niets, behalve de gewone inboedel van dag-huurdersplaatsje. Vanwege de zwakte van zijn vrouw en de opvoeding van de kinderen had hij in de loop der jaren een behoorlijke huurachterstand opgelopen. Opmerkelijk wordt genoemd dat Gert sinds zijn jeugd doelgericht gewerkt heeft aan een zelfstandig bestaan. Ook al was dit bestaan nogal armoedig.
Volksverhalen over de moord
Over de moord en de aansluitende executie zijn meerdere verhalen bekend. Het bekendste verhaal vertelt over het ‘Knapp- Gert-Grab’. Dit is een steen op de Strubbbenberg in het Lingenerbos.
Op het bordje bij de steen staat dat Knapp Gert een dag-huurder en trekarbeider uit Andervenne was. Volgens de volksoverlevering ligt hij hier begraven. Gert Kruis werd ook Knapp Gert genoemd.
In 1905 wordt voor het eerst in de streekliteratuur melding gemaakt van het graf. Plaatselijke leerkrachten beschreven het district Lingen met onder ander de voormalige executieplaatsen. Zo ook de executieplaatsen ‘im Laxter Galgensand und auf dem Gierenberg’.  De leerkrachten vermeldden daarbij dat er nog een grote steen ligt bij het graf van Knapp Gert.
….noch unter einem groszen Kieselstein das Grab des zuletst angesichts einer Volksmenge hingerichteten Hollandganger, des morders Knapp Gert aus Andervenne.
 
In het boek ‘Heimatkunde fúr die Hand der Schuljugend’ gaat George Kohne  veel uitvoeriger op deze geschiedenis in. Maar volgens Kohne vindt de moord plaats in 1829 en is het wapen waarmee de moord gepleegd wordt een mes. Volgens Kohne is het slachtoffer de vader van vijf kinderen en heet het slachtoffer Herm Diekjan en niet Jan Langenborg.
 
Een andere versie van de geschiedenis is van onderwijzer Jozef Tiemeyer uit Emsbuhrner. In 1912 schreef hij het boek ‘Bildern aus der Heimat’.
In het hoofdstuk ‘Mammons Fluch’ zegt hij:
“De zoon van een pachter uit Suttrup behoorde ook tot de Hollandgängers. Op de terugreis gebeurde het dat hij met een kameraad alleen op weg ging. Toen nam de duivel der hebzucht bezit van zijn ziel. En omdat die niet direct weerstand ontmoette bestormde hij het hart van de arme met razend geweld zodat deze toegaf en bezweek. De geldzuchtige lokte zijn slachtoffer naar een eenzame herberg en nodigde hem uit voor een gratis drinkgelag. Het zou het galgenmaal voor de vriend worden want spoedig daarna zou hij vallen onder de moorddadige houwen van de valse reisgenoot. Niet lang bleef de wandaad verborgen en het monster werd in de boeien geklonken. Rouwmoedig bekende hij eindelijk zijn schuld en deed ook kond van de gruwelijke inblazingen van de verleider, die de staf in zijn hand had doen trillen en dansen. Hij boette voor zijn misdaad op de Strupberg bij Estringen. De deken van Emsburen begeleidde hem op zijn laatste gang. Men had de arme zondaar gezegd dat zijn hoofd na het laatste Onze Vader zou vallen. Het gebeurde echter na het eerste om zijn lijden te verkorten”.
 
 
Ook in dit laatste verhaal zijn elementen anekdotisch verfraaid. De overeenkomsten kunnen niet als argumenten voor waarheidsgehalte dienen. Ook wanneer men de verschillen met elkaar in overeenstemming brengt door de verhalen te combineren, komt men niet tot de eigenlijke gebeurtenissen. De historische achtergrond voor deze volksverhalen is te vinden in de procesakten van Gert Kruis te combineren met de procesakten van Herm Kunneman. Herm Kunneman sloeg in 1833 vlak na Pasen Johann Gerhard Wietkamp neer. Ook zij waren op terugweg van Nederland
naar huis in Duitsland. Opvallend is dat ook Kunneman in de buurt van Heerenveen (Friesland) turf gebaggerd heeft.
 
 

 
 

terug
 
 
 

Inloggen


 

Aanmelden
meer
 
Privacyverklaring
meer
 
Verantwoording
meer
 
Links
meer
 
Adverteren
meer
 
Contact
meer